De inflatie kwam in juni uit op 5,7 procent. In mei was dat nog 6,1 procent.
Dat meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), dat daarbij voor het eerst gebruikmaakt van een nieuwe methode om energieprijzen te meten in het inflatiecijfer.
Bij de oude methode werd de prijsontwikkeling gemeten op basis van nieuwe energiecontracten. Bij de nieuwe methode worden transactiedata van energieleveranciers gebruikt, zodat er ook rekening kan worden gehouden met de tarieven van al langer lopende energiecontracten. Dit zorgt volgens het CBS voor een nauwkeuriger inflatiecijfer.
De gemiddelde prijstoename van producten in de supermarkten bedroeg deze maand 12,6 procent, tegen 12,8 procent in mei. De prijzen van industriële goederen gingen met 7,3 procent omhoog, tegen 8,9 procent een maand eerder. Energie, inclusief motorbrandstoffen, werd daarentegen 16,3 procent goedkoper na een prijsdaling van 18,5 procent in mei. Diensten werden 5,7 procent duurder, na een prijsstijging van 6,1 procent een maand eerder.
Om een goede vergelijking te maken met andere Europese landen geeft het CBS ook inflatiecijfers volgens de Europese methode, waarin onder meer geen rekening wordt gehouden met de woninghuren. De geldontwaarding komt dan uit op 6,4 procent, tegen 6,8 procent in mei.
Lees hier het volledige artikel.